vrijdag 17 mei 2013

Gerard van der Schouw, soldaat na de oorlog

Gerard van der Schouw Jzn. had van 1940 t/m 1945 veel oorlogsgeweld meegemaakt, omdat hij bij zijn ouders woonde, precies op de plek waar de Duitsers in 1940 en in september 1944 hun krachten samen bundelden in Renkum.
In mei 1940 stond een rij van 5 "dikke Bertha's" op het aardappelveldje en de groententuin van de familie van der Schouw die zelf moest evacueren naar Wolfheze.
In september 1944 zat de familie van der Schouw wekenlang opgepakt in een kelder bij hun huis dat totaal vernield werd. Ook toen moesten zij evacueren. Naar Woudenberg deze keer.
Dat verhinderde allemaal niet dat Gerard in militaire dienst moest na de oorlog. En het verhinderde al helemaal niet dat hij zijn huidige vrouw leerde kennen: Betsie.
We zien hier foto's van een vrolijk stel in de periode 1949-1951 bij één van de gelegenheden dat Gerard op herhaling moest, naar Rucphen (West Brabant), de Harskamp en Mill. Daarna, in 1952 ging hij bi de BB. In het begin van die periode is er ook een fase geweest dat Gerard de gelegenheid had om in te tekenen voor militaire dienst in Nederlands Indië. Vlak vóór de overdracht stond hij geboekt voor een vaart met de M.S."Zuiderkruis", maar vanwege de overdracht van de soevereiniteit is Gerard op de valreep niet meegegaan en is de M.S. "Zuiderkruis" slechts uitgevaren om materieel uit Nederlands Indië op te halen.

zondag 31 maart 2013

Herinneringen van Gerard van der Schouw: Het Renkumse Pontveer


Voor de dorpen Renkum/Heelsum treurt men nog steeds nadat ’t pontveer in 1973 uit de vaart is genomen, nu 40 jaar geleden. Maar voor Renkum in ’t biezonder is het een aderlating zowel uit “historisch” als “toeristisch” oogpunt! 
De oude Renkumse veerstoep, nu gezien vanaf Heteren
De historie van deze plek is voor de Renkumer altijd waardevol geweest als men bedenkt: de veerpont, de bel, ’t veerhuis, de loswal (pakketboot “Concordia”) via de zomerkade naar ’t zwembad of vissen op de krib of in de papierhaven en niet te vergeten als de Rijn dichtgevroren was en de veerman ’n voetpad uitzette! In mijn “jeugdherinneringen” in de Echo’s van Mei 2005 blz. 19 t/m 21 en juli 2005, blz. 11 t/m 23 beschreef ik al de Veerweg & veerkop.                                             
Het verlangen om ’t pontveer weer terug te krijgen broeit nog steeds. Er zijn pogingen hiertoe gedaan o.a. door John Bartels met ‘t “Aanbiedingsvoorstel “Renkumse Veerstoep”op 3 mei 2007. In de jaren 2008 en 2009 verschenen in de Veluwepost diverse artikelen over de inspanningen van wethouder Dirk van Uitert en raadslid
John Bartels voor een fietsveer tussen Renkum en Heteren. Op 16 juni 2009 concludeert de Gelderlander met “de man van de krant” en Kosse Stegeman: “Het tij is gekeerd voor het pontje”. Dank zij het fietstoerisme. In die krant vond ik op 5 april 2012 nog een prachtig artikel “Renkum en Betuwe beetje meer buren” van Marc van Onna waarin hij stelt: “Het pontje tussen Renkum en Heteren keert vrijwel zeker terug…. Aan ’t water was altijd van alles te beleven!” Nou dat kan ik bij deze zeer beamen.              
Tijdens de clubavond van “Redichem” zag ik ’n artikel uit een krant van 1939 als dat een vrachtwagen van de veerstoep (Renkumse kant) s’morgens vroeg de Rijn in was gereden en de chauffeur was verdronken.
Omdat hij aan de vroege kant was en de pont nog niet in de vaart, was ’t wachten op de veerman om hem over te zetten. Tijdens het wachten was hij in slaap gevallen en hij had de vrachtwagen niet op de handrem gezet met een fatale afloop!
Foto en artikel uit 
ALGEMEEN HANDELSBLAD, zaterdag 16 september 1939
Dit artikel pakte mij zeer aan. Ik weet nog heel goed dat ’t een geweldige “impact”op mij had toen ik zelf deze auto zag, die men uit de Rijn op de loswal had gezet. Ik was 10 jaar en zoiets gaat meteen ’t hele dorp door, dus ook op school en je begrijpt wel dat ik vanuit school met een vriendje ging kijken. Toen ik dus dat water uit die natte cabine zag lekken, maakte dat op mij een geweldige indruk om reden dat mijn vriendje en ik vaak stiekum op de klep van de pont gingen staan en als dan de pont afvoer naar de overkant dan zo lang mogelijk op de klep blijven staan totdat je ’t water onder je voeten zag en dan sprongen wij naar de kant en de veerbaas (o.a. de heren Toon Philipsen en Toon Niels ) kwaad!
Achteraf natuurlijk levensgevaarlijk maar doordat ik die kletsnatte auto had gezien besefte ik ineens hoe gevaarlijk dat spelletje van ons was en ik heb dit ook nooit thuis verteld, want dan had er wel wat gezwaaid denk ik!
Het is lang geleden, maar ik wil u mijn jeugdherinneringen niet onthouden van dit ongeval waarvan ik ooggetuige was. Dat was voor mijzelf als kwajongen ’n harde les.

zaterdag 30 maart 2013

Herinneringen van Gerard van de Schouw, n.a.v. “Wie waren zij?”

Naar aanleiding van een artikel van Ton Steenbergen[1] in “Oud Wageningen”, nl. “Wie waren zij?” over de familie Wentholt-Steenhoff wil; ik graag ’n leuk voorval uit mijn familie toevoegen.
Foto: Café Wentholt, ca 1900. Bron: "Oud-Wageningen", april 2000, p. 33-35 

Steenbergen schrijft daar dat van 1750-1925 pelgrimstochten van katholiek Wageningen naar Kevelaer werden gehouden. Zoals ik begrijp was de belangstelling tijdens deze 1e stopplaats voor ’t café Wentholt met z’n biertapperij en bitterballenfabriekje wel groot. Door toeval was diezelfde belangstelling er ook van mijn grootvader die daar bij gelegenheid ook wel eens een biertje of likeurtje nuttigde!

Foto: een soortgelijke aak als die van Gradus van der Schouw. Bron: internet foto's EbenHaezer.

Mijn grootvader Gradus van der Schouw (geb. te Renkum, 5 oktober 1866) was als zelfstandige vrachtschipper, die met zijn schip “Eben-Haezer” zijn brood verdiende met vervoer van baksteen en zand tussen Renkum en Wageningen. De werkdagen waren toendertijd van maandag t/m zaterdag, zo’n +55 à 60 uur per week en er was weinig gelegenheid tot uitgaan. Toch zocht men bij tijd en wijle elkaar op in ’t centrum van de stad, dorp of buurgemeente en Renkumers waren vaak in Wageningen te vinden, maar de Wageningers gingen ook regelmatig uit in Renkum. Zodoende kwam Gradus dus ook regelmatig in Wageningen en daar leerde hij op een gegeven moment m’n grootmoeder kennen: Johanna Sanders (geb. te Valburg, 15 oktober 1870). Zij was daar als kamermeisje voor dag en nacht werkzaam, in dat café-restaurant “Wentholt” in de Hoogstraat (thans nr. 88, Grand Café Suisse), wat ook als een echt ontmoetingcentrum bekend stond. Gradus kreeg in dat café van Johanna wel wat “extra” aandacht met ’t gevolg, alsdat hij op ’n gegeven ogenblik haar daar ten huwelijk vroeg, wat zij op haar beurt nog wel even in beraad wilde houden. Korte tijd later stond haar besluit vast: zij ging eerst ter bedevaart naar Kevelaer en als hij dan voor ’n woning kon zorgen, want op dat schip gaan wonen vond ze maar niks, dan wilde ze wel met Gradus in ’t huwelijksbootje stappen.
Zo gezegd ook zo gedaan, op ’t huchtje van de Achterdorpsstraat in Renkum stonden twee huisjes de nummers 1 en 3, achter de slagerij van H. van Kranen (nabij het postkantoor). Op nr. 1 woonde oude “Nol” en nr. 3 dat kwam leeg en dit pand kon Gradus huren van slager Kranen.
Toen ging Johanna op haar beurt naar baas Wentholt en vroeg haar ontslag aan, wat haar baas jammer vond na 15 jaar dienstverband. Ze wilde zelf mee naar Kevelaer en daarna met Gradus in ’t bootje stappen. 
Het huwelijk werd gesloten in ’t gemeentehuis van Renkum op 30 juli 1903 en bevestigd in de R.K.Kerk aldaar op 3 augustus 1903.



[1] Ton Steenbergen, “Oud Wageningen”, april 2000, p. 33-35

maandag 15 maart 2010

IJstijden aan de Veluwezoom

Twee honderdduizend jaar geleden begon de op één na laatste ijstijd, genoemd het Saaliën tijdperk. Vanuit het Nooroosten drong toen een meer dan + 200 meter dikke ijslaag ons land binnen en schoof met een verwoestend geweld binnendringende ijslobben voor zich uit, die oprukten door de rivierdalen van de Rijn en de Maas. Deze rivieren stroomden oorspronkelijk naar zee in Noordelijke richting, maar door de oprukkende ijslobben zagen ze zich geblokkeerd, waardoor zij toen met hun water afbogen in Westelijke richting om hun water toch te kunnen lozen!
De bevroren dalwanden van de rivieren werden door de schollen omhoog gedrukt waardoor de meeste heuvelrijen op de Veluwe “stuwwallen” worden genoemd met hoogten van + 110 m. bij Deelen en de Postbank. Maar ook in Arnhem met hoogte 80 m. en de zuidelijke Veluwezoom met o.a. de Duno, Noordberg en Wageningse berg zijn toch ook met + 40 m. flinke stuwwallen. De Grebbeberg (en 65 m.) hoort bij de Utrechtse Heuvelrug. De langste stuwwal van de Veluwe is die vanuit Arnhem tot Hattem. Maar na enkele tienduizenden jaren brak er een warmere periode aan waardoor het ijs smolt en steen en leem achterbleven. Door dat vele smeltwater vormde achter de voornoemde langste stuwwal weer een rivierbedding op de “oude” bedding van de Rijn en aangezien de Rijn toen noodgedwongen zijn water in Westelijke richting afvoerde, ontstond nabij Westervoort de splitsing tussen de Rijn en het “smeltwater”. Dat heet  nu, met het “Rijnwater” vanaf de splitsing, de IJssel. Deze voert nu, samen met het water van de Oude IJssel vanaf Doesburg, het water af in Noordelijke richting, naar het IJsselmeer (vóór 1932 “Zuiderzee”).
Het regenwater zakte tussen de stuwwallen in de grond, maar kan door de van nature al eerder gevormde klei- en leemlagen maar tot zekere diepte doorzakken. Hierdoor wordt het water ondergronds via zo’n klei- of leemlaag dan afgevoerd. Is er een grote hoeveelheid regenwater in korte tijd, de deklaag van de grond dun en de waterdruk voldoende groot dan komt het water spontaan naar de oppervlakte. Zie daar: een bron! Is er veel water tussen de klei-of leemlaag verzameld, dan wordt de bovenste laag op een wat lager niveau afgegraven en dan heb je een spreng. Samengevat: heb je dus een “bronbeek” of een “sprengbeek”.
Aangezien de bewoners van de dorpen Renkum-Heelsum toendertijd de stuwwallen bewoonden, hebben zij die beken tussen deze stuwwallen goed weten te benutten vanwege hun helder water. Want dat leverde “schone was”, waardoor hier uiteindelijk ook de wasserijen opbloeiden. Met behulp van de watermolens ontstond hier later, vanaf 1855 ook de papierindustrie en andere “industrie” die met watermolens werd aangedreven, zoals oliemolens. Je kunt hier spreken van een vroege “industriële revolutie” op kleine schaal.
Niet te vergeten dat jaren later, d.w.z. in de jaren 1930-1950 de Keijenbergse beek (nabij de Bennkomseweg-Keijenbergseweg) op de warme zomerdagen een toeristische attractie vormde. Voor de gehele omgeving was dit “Klein Scheveningen”. Wel was er een Rijzwembad aanwezig, maar het merendeel van de bevolking had daar het geld niet voor en het voordeel was dat je ook heerlijk op de stuwwal in het zand kon “zonnebaden”. 
Gerard van de Schouw Jzn.

Bronnen:
De Veluwepost, “De Veluwe is door ijs gemaakt”
Parenco: “IJsprofielen, de grond waarop we wonen en werken”
A.Hummelen, “Papiergeschiedenis Renkum-Heelsum”, p. 5-7, p.10-13, p.40

dinsdag 28 april 2009

De Rijnvaart

Dit artikel is eerder verschenen in Echo's van zes dorpen", uitgave van het Genealogisch en Historisch Genootschap Redichem, Jrg. 13, voorjaar 2009-1, pp. 7-10.


Al in de oudheid was de Rijn een goed vervoermiddel. Of Batje Vier al voor de jaartelling de rivier afkwam weet ik niet zeker , want dan zouden de bataven niet zo blond geweest zijn. Dat de Romeien de Rijn afzakten weten we allemaal. Voor de Romeinen was de Rijn een belangrijke grens, die ze gemakkelijk konden bereizen en controleren met hun platbodems.
Later werd getracht met geïmproviseerde zeilen stroomopwaarts te varen afhankelijk van de wind en de stroming van de rivier, maar na +/- 1100 was men al zover dat men met schepen met vis uit Tiel, Utrecht en Deventer stroomopwaarts naar Koblenz kwam. Men moest dan wel met een deel van de zalm of aal de tol betalen.
Door de vraag vanuit Holland om houten palen ten behoeve van de bouw en vooral de scheepsbouw werd in de 17e eeuw vanuit het Zwarte Woud houten vlotten gebouwd en stroomafwaarts vervoerd.

Een zogenaamd "Hollandervlot" by Unkel am Rhein, 18e eeuw. Deze vlotten dankten hun naam aan de bestemming. De vlotten werden op de Middenrijn samengesteld uit stammen, die van de zijrivieren (vooral uit het Zwarte Woud) kwamen. Ze waren soms wel 300m lang en er woonden tijdelijk zo'n 500 man op om te roeien en te sturen. Voor de huisvesting werden er houten huisjes op het vlot gebouwd..Van veel vlotters ging het hele gezin mee.

Aan de voorkant en de achterkant werd het vlot bestuurd. Soms met wel 15 roeiriemen aan elke kant. Aan iedere riem zaten en stonden 7 tot 9 man. Stuurlieden stonden te schreeuwen en bij lastige stukken werden soms wel 90 ankers gebruikt. Voor dat alles uit voer een roeibootje met een zwart/rood geblokte vlag, als waarschuwing voor het naderende transport. In 1978 was in Duitsland een kunstactie ter afsluiting van de vlotvaart. Men bouwde een vlot met een hoge stellage, waarop een mummie werd gelegd. Men liet het vlot de Rijn afzakken. Via Arnhem, Renkum, Wageningen enz. naar de Noordzee.
Bij aankomst aan zee werd de mummie in brand gestoken. Ondergetekende heeft deze doorvaart aanschouwd. Tussen 1650 en 1750 passeerden via Arnhem-Renkum-Wageningen een groot
aantal van deze vlotten richting Dordrecht. De Hollandse zeevaart was ook hierdoor de grootste van de wereld. De binnenvaart is nu nog steeds veruit de grootste van Europa.
In onze omgeving was in dezelfde tijd ook de zalmvisserij tot grote bloei gekomen. De zalm werd deze via de rivier naar een groot aantal plaatsen vervoerd. Zo ontstonden er rond 1678 schippersbeurzen waar de beurtvaart kon worden geregeld.
Na 1820 werden de wegen verbeterd. Het openbaar vervoer breidde zich uit en in 1869 meldde de Wageningse Courant dat er een eerste dienstregeling kwam voor treinen en omnibussen. In datzelfde jaar meldde het scheepvaartkantoor dat in Arnhem en Keulen vanaf die tijd de waterhoogten op de borden langs
de rivier dagelijks zouden worden vermeld.
In 1876 werd melding gemaakt van stoomboot Arnhem I en II en de
stoomboot Wageningen. Dit waren radarstoomboten. Vanaf 10 oktober 1878 werden het schroefstoomboten met de namen Concordia, Stad Wageningen en de Batauwer, die in een later stadium een maatschappij vormden onder de naam Concordia. Deze Concordia-vloot groeide uit tot 12 schepen en bevoeren het Rijntraject vanuit Arnhem richting Amsterdam en Rotterdam.
De boten pendelden tussen Arnhem en Wageningen en hadden eigen steigers 
G. van der Schouw, Wageningen

Bronnen:
Steenbergen, Vereniging Oud Wageningen, nr 6-1994
F. Hellinga, Vereniging Oud wageningen, nr 6-1994
Veluwe Post, eeuwfeest het Renkumse Veer, april 1962
G. v. Dolderen, Langs de boorden van de Rijn.
Geert Maassen, De Zuidzoom WV.
Burgsteyn en Heyers, Sjouwen door Renkum

Aan het avondfeest op de Rijn op 19 augustus 1929 deed ook de "á giorno” verlichte boot van Huis ter Aa mee. Dat was het vaartuig, dat vanuit de haven bij de Hevea-rubberfabriek, onder aan de Dunolaan, vanaf de Westerbouwingeen met een dienstregeling op Arnhem voer. Het kreeg de naam van het ten westen van het fabriekscomplex staande hotel Huis ter Aa.

De Rijnoever

Dit artikel is eerder verschenen in Echo's van zes dorpen", uitgave van het Genealogisch en Historisch Genootschap Redichem, Jrg. 13, 2009-1, pp. 15-19.

Het was niet altijd rozengeur en maneschijn als door weersomstandigheden de rivier dichtgevroren zat of zijn overtollig smeltwater niet snel genoeg kon verwerken. Men was dan afhankelijk van het openbaar vervoer over de weg die in sneltreinvaart het land veroverde door tram, trein en bus. Wat wel een klein voordeel was als de rivier dichtgevroren was, dat men over het ijs een Noord-Zuid-verbinding had, wat anders door de pontveren verzorgd werd. Tevens had men kans om op de ondergelopen en bevroren uiterwaarden te gaan schaatsen.

Normaal was men voor het Noord-Zuid vervoer aangewezen op de
plaatselijke veren, om enkele te noemen: het veer De Preats, vervangen door de schipbrug te Arnhem, Drielse veer, Heterense veer, Renkumse veer, Lexkesveer en Rhenense veer.

In eerste instantie was dit met een roeiboot, later steeds vaker met een gierpont, (uitgevonden door Prins Maurits, om troepen over te zetten) en nog weer later met de motorpont. 
Zo ging het ook met het Renkumse veer. Dat begon in 1742 via genoemde hofstede. Het Renkumse Veer aan de zuidkant van de Rijn als een zogenaamd voetveer. Het werd verzorgd door de fam. Lippens tot 1804, daarna door de fam. Ockhorst tot 1842, die de verzorging weer overdroeg aan Jan Boll. Deze Jan Boll raakte bevriend met Koning Willem III en die verleende hem op 9 april 1862 een concessie om het voetveer om te zetten naar een pontveer. Het werd een gierpont waarop men met rijtuigen en wagens de rivier kon oversteken. Ook werd de Meentweg verbreed (was een voetpad) en kreeg de naam Veerweg.
Die Jan Boll had een dochter Elisabeth. Zij trouwde met de heer G. v. d. Bergh in 1887. Deze familie en hun nazaten hebben het Renkumse veer ruim 80 jaar onderhouden tot ongeveer 1968, toen de brug over de Rijn en de A50 werden opengesteld. Deze oeververbinding is van eminent belang geweest voor het openbaar vervoer tussen de Veluwe en de Betuwe, zowel voor het dorp
Renkum als de industrie. Eerste kwamen er de steenfabrieken en na 1912 kwam de papierfabriek, waar veel Betuws personeel werkte. In en om het veer was voor 1940 veel bedrijvigheid. Veel schepen voerden materialen af en aan voor zowel de steenfabrieken als de papierfabriek. Aan de Heterense kant de pakketdienst van Concordia en aan de Renkumse kant aan de loswal het lossen van zand en grind.
In eerste instantie werd het zand en grind zo vanuit het schip zo los op de wal gehesen, maar bij hoog water spoelde de Rijn het geloste zand weer weg, waarop men een stalen trechter op poten bouwde op voldoende hoogte. Zo werd het zand in de trechter gehesen. Onderin de trechter zat een schuif. Als een vrachtwagen onder de trechter reed, werd de schuif opengetrokken en zo kon de vracht een stuk gemakkelijker geladen worden. Het leed van wegspoelen was verleden tijd. 
Wat ik hierbij persoonlijk wil vermelden is dat mijn grootvader, Gradus van der Schouw met zijn zandschip Eben Haezer in de jaren 1900-1912 op diezelfde loswal zand voor het veer heeft gebracht.

De schoonheid van het dorp Renkum is gelegen in de kom van de Rijn, tussen het Heelsumse en Renkumse beekdal. Door de komst van de industrie heeft het natuurschoon echter wel wat geleden. Als ik denk aan de mondingen van de beken in de uiterwaarden, waar boven het moerasgebied de juffers zoemden en uit hogerop de koeien graasden, dan krijg ik heimwee. Maar juist door die industrie bleven de gevolgen van transport op eigen terrein niet uit. Vooral voor de steenfabrieken, die langs de Rijn werden gebouwd moest het materiaal, dus de klei, uit de uiterwaarden vervoerd worden met behulp van smalspoor. Vanaf de Noordberg (oude naam was Oordberg) is er langs de oever van de Rijn achter de kribben een zogenaamde zomerdijk. Daar lag de rails van het smalspoor. Getrokken door een stoomlocomotiefje werd de klei op kantellorries naar de fabriek gebracht. Over het dijkje via de Jufferswaard. Na fabricage kwamen de gebakken steen dan op het zgn. tasveld te liggen voor transport. Dat transport werd dan veelal
nog via zeilschepen (later motorschepen) gedaan door bemiddeling van de schippersbeurs aan de Veerweg en later de Melkdam bij Jan van Wamel.
Zo dacht de directie van Van Gelder en Zonen er ook over om zo'n
afgegraven kleigat te benutten en bouwde in 1912 een nieuwe papierfabriek aan de Rijn en maakte van zo'n kleigat een haven voor de aanvoer van hout en kolen en transport van de rollen papier via het schip de Eendracht.
Op eigen terrein van de fabriek werd het transport van kolen voor de electriciteitscentrale vanuit het schip via het zgn 'luchtspoor" naar de centrale gebracht.
Het transport van de houten palen gebeurde via normaal smalspoor door palenlorries, getrokken door een elektrische tram en later door een diesellocomotief. Afvoer van afval en houtsnippers ging via de kantellorries via hetzelfde smalspoor naar het stortveld. Als jongetje van een jaar of 10 stak ik het spoor over bij de Veerweg en mocht ik een enkele keer meerijden, dat vond ik natuurlijk geweldig!

Nu heden 2009, is het de bedoeling om via de verlegde Veerweg weer een fiets/voetveer in ere te herstellen. Als dit weer werkelijkheid word, kan men vanuit het dorp via het Renkumse veer dan weer oversteken en via de oude steenfabriek Het Smalspoormuseum bezoeken. Hierna kan men via de Steenkuil (nu Renkumse Veerweg geheten) dan naar de Rijndijk fietsen in
oostelijke richting en via Heteren naar het Drielse Veer, waar men vanaf de dijk een prachtig uitzicht heeft op de zuidelijke Veluwerand. Dat veer maakt dan de oversteek over de Rijn naar de Westerbouwing om door de bossen van Doorwerth en Heelsum weer terug te keren in Renkum. Tabaksvelden en zalmvissers zijn geweken voor de industrie.....
De Rijn en Renkum zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en men begint dit gelukkig nu in te zien om de natuur weer in oude glorie te herstellen. Niet alles is terug te draaien, en dat hoeft ook niet, maar de beken zijn al gedeeltelijk hersteld. De Veerweg was lamgelegd, maar komt zeker weer tot leven als het Renkumse veer er weer mag varen.

Gerard van der Schouw

Bronnen:
F. Hellinga, Vereniging Oud Wageningen, nr 6-1994
Wes Beekhuizen, Groen was mijn dorp
John Bartels; Aanbiedingsvoorstel 2007, CDA gemeente Renkum
Norske Skog Parenco, stichting Papiermuseum Renkum/Heelsum
Geert Maassen, De Zuidzoom WV

Burgsteyn en Heyers, Sjouwen door Renkum 

zaterdag 20 december 2008

NBM

Dit artikel is eerder verschenen in Echo's van zes dorpen", uitgave van het Genealogisch en Historisch Genootschap Redichem, Jrg. 12, dec. 2008, pp. 7-10.

In de vorige editie van de “Echo's” stond het verhaal van de tram. De tram onderhield de verbinding tussen Arnhem en Rhenen en werd in het jaar 1937 opgeheven. Het vervoer werd overgenomen door autobussen, die goedkoper waren en flexibeler konden rijden.
De NBM kocht kleine busondernemingen op, waardoor ook de NV-WEBO (Wagenings-Edese-Bus-Onderneming van de firma Van de Weerd) niet langer kon blijven rijden. Inmiddels was de tweede wereldoorlog uitgebroken en de NBM probeerde met de overgebleven bussen het openbaar vervoer gaande te houden.


In het begin reden de bussen, waaronder de roodgekleurde Volvo van de WEBO, nog op benzine. Die werd zo schaars, dat op gasgeneratoren moest worden overgestapt. Achter de bus werd een generator gekoppeld, die werd gestookt met elke vaste brandstof, die maar voorhanden was. Antraciet, turf, of blokjes hout konden zo worden omgezet in brandbaar gas. Bij die omzetting was ook lucht nodig, die door middel van een luchtklep werd aangezogen.

Ik zat in 1943 op de nijverheidsschool, later de ambachtschool. Als de bus voor school stopte was er voor ons kwajongens natuurlijk een mooie gelegenheid achter de bus om te lopen. De buschauffeur kon dan niet zien, dat we de luchtklep dicht hielden met het gevolg, dat de motor afsloeg. De buschauffeur was dan pisnijdig, want hij moest dan de bus uit, op de generator klimmen om te ontluchten en dat was een vies baantje.
Vanuit de school werd er wel toezicht gehouden en o-wee als je betrapt werd. Dan waren de rapen zuur. Dan kon je in de middagpauze een week lang niet naar buiten, want dan moest het schoolreglement eindeloos vermenigvuldigd worden. 
De oorlog liep teneinde. Door de luchtlanding in september kwamen we in de frontlinie terecht. Negen maanden zijn we geëvacueerd geweest. Toen we hoorden, dat op 5 mei 1945 in Wageningen de capitulatie was getekend, konden we weer terug naar Renkum. We vonden de gehavende Dorpsstraat en heel veel gehavende huizen terug. Ook voor het openbaar vervoer was de ravage aan gebouwen en materieel enorm. In de zomer van 1945 kwam het vervoer mondjesmaat op gang. 
In eerste instantie kocht de NBM legertrucks en bouwde deze Dodges om tot noodbussen. Op de laadbak waren houten banken geplaatst en er werd een zeildak opgezet.
Aan het einde van de laadbak waren schotten met een raam bovenin bevestigd met daartussen de instapdeur. In de volksmond werden de Dodges kippenhokken genoemd, maar wij jongeren vonden de nogal donkere “bussen” verrekte gezellig. Vooral als we met andere scholieren van de HBS, MULO en Ambachtschool naar Wageningen gingen.
In de beginperiode van de oorlog werden door de afgezonderde positie van de buschauffeurs voor het eerst ook conducteurs ingezet. Wij schoffies kwamen er al snel achter, dat zo ́n conductrice niet voor de poes was. Kon je je gemak niet houden, dan werd je onverbiddelijk uit de bus gezet en dan kon je naar school lopen. Conductrices, die ik me nog herinner waren de dames Meiske en Stuart uit Renkum. Een Wageningse, weet ik ook nog, was Van Veenendaal.
Aan het einde van 1946 werden de kippenhokken al snel vervangen door opleggers. In de loop van 1947 kwamen de eerste echte bussen. De Engelse Crossley ́s waren zeer degelijk en hebben zeker 10 jaar meegedraaid.

Mijn zwager werd in 1951 in bewusteloze toestand naar het Elisabeth Gasthuis gebracht. Dokter Van de Voort- Maarschalk constateerde een herseninfarct. Pas na 2,5 jaar kwam de patiënt weer thuis. Iedere dag gingen familieleden naar de bushalte bij de klok van het Arboretum aan de Generaal Foulkesweg en namen daar de bus naar het ziekenhuis. Wij hebben heel veel ritjes met die Crossley's gemaakt. Nooit panne gehad. Tegenwoordig is een betrouwbare bus iets vanzelfsprekends. Nu hebben we files.

G. van de Schouw Jzn.

bron: NBM 75 jaar