donderdag 20 juni 2013

Wonen in een historische kelder: September 1944

Afb. 1 Dorpsstraat met splitsing, uiterst rechts Achterdorpsstraat 1 ca 1960.
Toen mij via via ter ore kwam dat het winkel-woonhuis Achterdorpsstraat 1 in Renkum te koop en leeg stond ben ik op informatie uitgegaan om te kijken of er een mogelijkheid was om de kelder onder dat pand nog eens te bezichtigen en eventueel op foto vast te leggen voor het nageslacht.
Afb. 2 G. v.d. Schouw Jzn. bij ingang kelder onder Achterdorpsstraat 1,
28-10-2008.
Dat lukte en toen ik de contactpersoon mijn verhaal vertelde, maakte hij meteen een afspraak zodat ik met mijn vrouw, dochter en kleinzoon de kelder kon bezichtigen. Zij konden hun ogen niet geloven, zoals wij in die 14 septemberdagen van 1944 in die kelder hadden geleefd.
Aangezien de kelder ‘leeg’ was, was het niet moeilijk hierna een afspraak te maken met fotograaf Evert Overeem om die kelder te fotograferen t.b.v. Het archief van het Genootschap Redichem. Dat is gebeurd op dinsdag 28 oktober 2008.
Toen de foto’s klaar waren, heb ik de uitgave van maart 2001 van "Echo van zes dorpen" erbij gepakt, waarin mijn verhaal staat: "Luchtlanding en Bevrijding, Renkum 1944/1945”. Dit artikel nu is bedoeld om hier eenmalig een aanvulling op te kunnen geven na 12 jaar.
Afb. 3 Europalaan uitkomend op Dorpsstraat.  Rechts witte achterzijde 
van Achterdorpsstraat 1 met zwarte stip, bij  de linker achterhoek 

van het pand.
Zoals ik al aangaf op blz 17, 12e  regel van voornoemde uitgave, kwam op 17 sept. 1944 een granaat in de woonkamer van Achterdorpsstraat 3 terecht, niet rechtstreeks, maar via Huize Frisia en langs het slachthuis van Slager van Beek (zie op Afb. 3 de vette pijl naar de zwarte stip van het schampschot). Die nacht vielen de granaten rondom...
Afb. 4 Noordwand kelder met toegangs-trap. Links pekelbakken.
Rechts G. v.d. Schouw Jzn.
Op blz. 18 regel 9 van bovengenoemd Echo-artikel staat hoe we overleg pleegden met de heer van Beek om een noodvoorziening in zijn spekkelder te mogen maken. Wij kwamen uit op 23 personen en kruidenier Jantje Jacobs begreep dat het overvol zou
Afb. 5 Achterwand "spekkelder" t.o. Toeganstrap met "badkuip". Zoldering
met vleeshaken. Rechts pekelbakken. Links boven het kelderraam.
worden en zocht zelf naar een ander onderkomen met zijn vrouw en twee dochters. Zo schuilden we de eerste nacht van zondag 17 op maandag 18 september. ’s Maandags kwamen wij amper buiten.
Na nog één overnachting(d.w.z. de 2e nacht), besloot de familie Peelen naar familie op de Hogenkamp te gaan, ver uit het schootsveld, aangezien mevrouw Peelen in verwachting was, wat pas later bleek, toen in april 1945 dochter Fien werd geboren. Sorry dat ik deze familie was vergeten in mijn verhaal van maart 2001.
De eerste nacht verbleven wij met 5 gezinnen, met 23 personen, in deze kelder en wel als volgt:
1.      familie D. van Beek ; de heer en mevrouw + Lidia, Cor, Jorien: 5 personen,
2.      familie H. Kaal; de heer en mevrouw + dochter: 3 personen,
3.      familie J. Peelen ; de heer en mevrouw + Door en Bep: 4 personen (na 2 nachten vertrokken),
4.      familie A. de Boer; de heer en mevrouw + Aart en Celia: 4 personen (na vier nachten vertrokken)
5.      familie J. van der Schouw; opa, tante Co, pa, Gerard, Fien, Dolf en mw Peperkamp (nicht): 7 personen
Afb. 6 Buitenopening van kelderraam  onder Achterdorpsstraat 1, 28-10-2008
Na twee nachten bleven wij dus nog met 19 personen over, maar het was erg benauwd. Daarop besloot na 4 nachten ook de familie de Boer te vertrekken en wij hebben dus met 15 personen verder in de kelder gebivakkeerd tot zondag 1 oktober. Het “leven” in zo'n kleine kelder is nu niet meer te bevatten, maar men zegt wel eens: "Er gaan veel makke schapen in een hok".
Afb. 7 Kelderraam aan de binnenzijde
We probeerden tussen de gevechten door in de rustpauzes brood bij bakker v.d. Burg te bemachtigen. Omdat dit gebeuren in september plaatsvond en de oogst al binnen was gehaald, hadden we allen wel wat voorraad in huis, d.w.z. alles zat in de weckpotten, in Keulse potten en aardappelen in de eigen kelder opgeslagen. In zo'n rustpauze werd er gauw een emmer piepers en een pan gehaald en in de “spekkelder” was ‘t dan piepers jassen. Was het klaar, dan “in de rust” gauw op het eigen fornuis een stamppotje klaarmaken. Voor het vlees zorgde slager van Beek.
Afb. 8 G.v.d.Schouw Jzn. op zijn slaapplaats van september 1944. 
Er was ook een emmer met een deksel waarop je je behoefte kon doen als je niet naar buiten kon. Als er dan even de kans was werd de volle emmer in de wc geleegd.
We hadden op de betonnen vloer een kokosmat gelegd, dit tegen de koude voeten en de kinderen speelden hierop. Of zij speelden op het “bed” in de spekbakken. Dan gingen de matrassen en de dekens aan de kant. Totdat er weer granaten vielen, dan was iedereen weer angstig stil. Ook als we de laarzen van de Duitsers hoorden! De eerste week was men allemaal erg behulpzaam voor elkaar, maar na zo'n 10 dagen werd men oververmoeid door angst, te weinig lucht en te weinig slaap. We zaten eigenlijk gevangen vlakbij  je eigen huis. Er moest een oplossing komen en die kwam van bovenaf: het bevel om te evacueren. Het wonen in de kelder zou slechts voor een paar dagen zijn, maar dat kwam anders uit. Het was niet anders dan huis en haard te verlaten, niet wetende dat het maanden zou gaan duren! De dag vóór de evacuatie, 30 september 1944, was het erg rustig, tijdens zo’n rustperiode zagen Henk Jansen (van de smid) en ik een gesneuvelde Engelse militair liggen, op de kleibult nabij de Melkdam (zie foto 2). Wat later zagen wij een platte wagen met slachtoffers die naar de Rode Kruis Post werden vervoerd. Bij deze ellende zijn we naar huis gegaan, en de volgende dag moesten we evacueren.
Zodra de bewoners van het dorp waren geëvacueerd, zijn de huizen aan de zuidzijde van de Dorpsstraat platgebrand , dit waren de nrs. 2 t/m 24. (zie fotocopie III). Hierdoor had men vanuit de steenfabriek de Jufferswaard een beter schootsveld. Hierna heeft de dorpskern van Renkum er ook flink van langs gehad. Hiervan getuigt ook het boek van G.H. Maassen, "Vier geschonden dorpen".
Afb.9: Doorsnede "historische kelder" onder Achterburgstraat 1, sept.1944
Nadat op 5 mei de capitulatie was getekend in Wageningen zouden we allemaal mondjesmaat weer naar huis kunnen terugkeren, maar niets was minder waar! Er was zoveel vernield en beschadigd dat er eerst huizen bewoonbaar moesten worden gemaakt. De huizen die niet hersteld konden worden, werden afgebroken. Het puin daarvan is naar de oostkant van het Renkumse Veer en de krib in de Rijn werd gedumpt. Bij die laatste categorie hoorde helaas ook ons huis. Ons werd op 20 juli 1945 een huis aan de Hogenkampseweg aangeboden. Fijn, we hadden weer een dak boven ons hoofd! Wel misten we de sfeer van de Dorpsstraat, de uiterwaarden en de Rijn met z’n zwembad, de schepen en de veerpont!
De Don Boscoschool is zowel in mei 1940 als van 18 september 1944 tot de bevrijding een centrum van de Duitse vijandelijkheden geweest. In mei 1940 stond op de tegenoverliggende velden langs de Schoolweg een rij van 5 “Dikke Bertha’s” opgesteld om de vooruitgeschoven SS-posten richting Rhenen dekking te geven, o.a. die aan de Dolderstraat in Wageningen. In september 1944 werd het schoolgebouw gebruikt om, langs de R.K. Kerk, de Schoolweg en hoek  Dorpsstraat, de (Engelse) bevrijders uit de Jufferswaard te verdrijven. Hier bevond zich het centrale strijdtoneel in Renkum. Dit blijkt ook uit het boek “Vier geschonden dorpen”van G.H. Maassen.
Het zou dan ook zeer op z’n plaats zijn als op het dat kruispunt of bij de Melkdam of bij het schoolgebouw aan de Don Boscostraat, een gedenkzuil met plaquette werd geplaatst opdat de kinderen en andere Renkumers daar bijv. op 17 september (of 5 mei) bijeen zouden kunnen komen en de strijd herdenken die hier voor onze vrijheid heeft plaats gevonden.
In de Gelderlander van 11 april 2013 lazen we dat, op verzoek van de Market Garden Foundation, een gedenkzuil wordt geplaatst bij de Naald bij Hartenstein. Terecht, zoals het ook goed zou zijn ook in het dorp Renkum een gedenkzuil te hebben ter ere van onze vrijheidsstrijders, o.a. van de B-compagnie van het 1e bataljon Border Regiment.
De vrijheid die we nu beleven is ondanks alles met géén goud te betalen. Want "Wie de oorlog heeft geproefd, weet hoe de vrede smaakt!"

Gerard van der Schouw Jnz., Wageningen,           5 mei 2013

Herinneringen van Gerard van der Schouw Jzn.: mobilisatie en evacuatie 1940

Dit zijn enkele aanvullingen op mijn artikel in de Echo’s van april 2002, blz. 5-10.

Afb.1: De kinderen van J.van der Schouw en A.Scheeren: Gerard (11j.), Fien (10j.) en Dolf (7j.)

Op de foto hiernaast ziet u een erfstuk van mijn vader Johan van der Schouw (01/07/1904-27/12/1963). Mijn vader was van beroep beton-timmerman maar in de jaren dertig waren er veel werklozen, zo ook hij. Als tijdverdrijf begon hij aan wat houtsnijwerk. Alzo ook dit lijstje dat zelfs de evacuaties van 1940 en 1944 overleefde!
Toen de regering in augustus 1939 de ‘mobilisatie’ voor het land afkondigde en alle mannen tussen de 18 en 36 jaar de oproep kregen om zich in militaire dienst te begeven, werd hij gelegerd in de ‘Peel-linie’ te Gemert.
Zo lang in ‘landsbelang’ de situatie niet verslechterde mocht hij wel ieder weekend naar huis, daar wij als kinderen van 11, 10 en 7 jaar waren ondergebracht bij mijn grootouders en aangezien mijn moeder voor langdurig verblijf in het ziekenhuis was opgenomen.
In die situatie werd er een foto van ons drieën gemaakt, die hij bij zich droeg in militaire dienst. Als hij thuis kwam en zijn militaire kleding afdeed, keken wij vol bewondering naar zijn schoenen en poeties (windsels om zijn benen). In bovengenoemd artikel in de Echo’s heb ik ook beschreven dat we, na de inval van de Duitsers op 10 mei 1940, als kinderen een tijd lang gevreesd hebben geen vader meer te hebben toen hij als vermist was opgegeven en hoe wij dolgelukkig waren toen hij 22 mei weer boven water (thuis) kwam.
Met een tekening op blz.7 en een beschrijving op blz.8 van dat artikel van 2002 staat aangeduid hoe in onze roggevelden, aardappelvelden en groententuinen, een serie van 5 ‘Dikke Bertha’s stond opgesteld om Wageningen en de Grebbelinie met zwaar artillerievuur te bestoken. Ik vond het vreselijk en ook dat daarbij onze moestuin en de hele teelt van dat jaar werd vernield. Later publiceerde de Historische Vereniging Oud Wageningen enkele foto’s van die ‘Dikke Bertha’s”. 
Afb. 2: Een van de "Dikke Bertha" kanonnen zoals die stonden opgesteld bij de Don Boscoschool

Hierbij is er een foto gecopieerd waarop je ook goed de ravage kunt zien die op het omringende terrein werd aangebracht.
Ook beschrijft het Echo’s artikel van 2002 onze vlucht naar Wolfheze. Hieronder een kaart waarop onze looproute met nummers op de stippellijn is getekend (grotendeels ten zuiden van de huidige A50).

Afb.3: Onze evacuatie van 1940 van Renkum naar Wolfheze, ingetekend door G.v.d.Schouw Jzn.


vrijdag 14 juni 2013

De evacuatie-looproute 1944 en de vrijheid hierna

Herinneringen van Gerard van de Schouw Jzn. over de evacuatie-looproute 1944 en de vrijheid hierna


Dit is een aanvulling op het artikel in de Echo’s van maart 2001, blz. 14 t/m 27 (zie blog 15-03-2001: Luchtlanding en bevrijding. Renkum, 1944/45)

In de oorlog werden alle mannen van 16 jaar en ouder ingezet in de “Arbeitseinzatz”. Renkum werd niet vergeten en zo werden verschillende mannen, o.a. die bij V.G.Z. werkten, weggehaald en in Duitsland, bijvoorbeeld in een fabriek, te werk gesteld. Velen werden opgepikt en te werk gesteld aan het Hazenpad, nu A12, of bij andere doelen zoals bunkerbouw of loopgraven stutten en graven. Zo ook mijn vader; hij werd in 1943 te werk gesteld  aan het Hazenpad, tussen Blokpost 20 en de Buunderkamp. Velen, zoals ik, “doken onder”.  Zie onder mijn ID-kaart. Ik was in september 1944 net 16 jaar en zgn. “op de ambachtsschool blijven zitten door difterie en roodvonk”. Er zaten meer “onderduikers” met zulke “ziekten” nog op school o.a. Jan de Goede uit Wageningen, Freddy Roembout en Jan Vark uit Ede die al ca 18 jaar waren. Het was “Arbeitseinzatz” of onderduiken geblazen.
Afb.1: De identiteitskaart (1943) van Gerard van der Schouw Jzn.

Er is sindsdien uiteraard veel onderzocht en geschreven over deze gedwongen arbeidsinzet. Een zeer interessant artikel stond in de Gelderlander van 26-05-2011. Daar schrijft Dolf Schellekens (dolf.schellekens@gelderlander.nl) het artikel: “Vergeten mannen van de Grebbeberg”. Archeologisch onderzoek op de Grebbeberg bracht nieuwe inzichten over de Tweede Wereldoorlog......De belangrijkste vondst: een deel van de loopgraven is aangelegd in opdracht van de Duitsers. „Er is altijd gedacht dat de loopgraven voor het begin van de Tweede Wereldoorlog waren aangelegd door de Nederlanders", zegt projectleider Ruurd Kok. „Aan de hand van oude luchtfoto's en de diepte van de loopgraven hebben wij ontdekt dat een deel in opdracht van de Duitsers is gegraven.” Dat dit klopt weet ik zeker. Ik heb ze zelf bezig gezien op de Noordberg en op de Wageningse Berg.
De onderzoeker “...snapt dat dit gegeven pas nu naar boven komt. „De aandacht voor de Grebbeberg gaat natuurlijk vooral uit naar de meidagen in 1940. Toen zijn hier de meeste Nederlandse slachtoffers gevallen. Voor de laatste maanden van de oorlog en de Duitse slachtoffers op de Grebbeberg is minder aandacht, waardoor altijd de gedachte was dat de loopgraven door de Nederlanders waren aangelegd ter verdediging. Dat vind ik ook logisch." Toch waren er in die laatste oorlogsdagen ook Nederlandse mannen, die hun dagen op de Grebbeberg nooit zullen zijn vergeten. Door literatuuronderzoek ontdekte Kok dat de Duitse loopgraven zijn gemaakt  door Nederlandse dwangarbeiders. „Die kwamen vanuit Rotterdam langs de net aangelegd A12 deze kant opgelopen", vertelt hij. „Als ze op de Grebbeberg aan het graven waren, werden ze geregeld onder vuur genomen door geallieerden, die de Duitse stellingen aanvielen. "Kok heeft niet kunnen vinden of er dwangarbeiders zijn omgekomen. „We hebben behoorlijk intensief onderzoek gedaan, maar er is niets over te vinden", zegt hij. „Maar het zou mooi zijn als er een monument voor ze zou komen.“ Die dwangarbeiders werden door honger gedreven. Ze zijn ingezet in de hele oorlogscorridor van 17-9-1944 t/m 5-5-1945. Die liep van Arnhem naar het Amsterdam- Rijnkanaal via de stuwwallen Duno-Noordberg-Wageningse Berg en Grebbeberg en de rest van de Utrechtse Heuvelrug.
Ook maakt dit artikel van 2011 melding van: „....Bijvoorbeeld van Oosterbeek is bekend dat er deuren gebruikt werden bij het maken van de loopgraven", zegt Kok. „Na de oorlog kwamen de mensen thuis en was hun deur weg. Er zijn foto's van dat die deuren worden opgegraven en verzameld. Dat is mogelijk ook in Rhenen gebeurd."  Kok zou daarom ook graag verder onderzoek doen. „Van die deuren zou je resten moeten kunnen vinden in de grond. Een scharnier, een deurklink of een sleutel." Zeer herkenbaar. Uit alle huizen aan de Utrechtseweg en de Dorpsstraat van Renkum waren vele deuren, uit sommige huizen ook alle binnendeuren, verdwenen. Veel daarvan is later teruggevonden, maar veel deuren waren kapot.
"Sommige bronnen van informatie zijn kwetsbaar, geeft archeoloog en projectleider Ruurd Kok aan. ... Er zijn meer zaken die het historisch erfgoed bedreigen. „Amateurs die met metaaldectoren zoeken, graven soms zaken op en nemen die mee naar huis", zegt Kok. „Daarmee verdwijnen ze. We zouden graag samenwerken met die mensen en dan zorgen dat de vondsten in een collectie worden opgenomen”."Ook de tijd is een vijand. .... „Als je dan nog getuigen wilt spreken, moet je snel zijn. Over een jaar of twintig zijn die allemaal overleden."
Te midden van al deze dreiging van “Arbeidseinzatz” kwam de luchtlanding, de Duitsers in het nauw en de Rijn werd oorlogscorridor, de bevolking moest gaan evacueren op 1 oktober 1944 en maar afwachten waar je onderdak kon krijgen. Een enkeling had mazzel als je na 8 km. lopen al een stekje had gevonden, maar dat was lang niet voor iedereen het geval. Zo werden wij na ca 30 km, waarbij wij onderweg bij station “de Klomp” nog ’n beschieting meemaakten, in het opvangcentrum te Scherpenzeel opgevangen. Zo kwamen we ook bij de “Witte Holevoet”. Die werd gebruikt als opvangcentrum en later in de evacuatietijd als medisch centrum en ziekenhuis. Zo werd o.a. de familie Peelen uit de Dorpsstraat daar in april 1945 verblijd met een dochter.

Afb.2: De looproute van de evacuatie van october 1944, door G.v.d.Schouw Jzn. met stippellijn van Renkum naar Woudenberg, getekend op een huidige kaart

Daar kregen wij ’n adres waar we konden overnachten. De volgende dag kregen we via dat centrum op 2 oktober een definitief evacuatie-adres 5 km verderop toegewezen. Daar zijn we t/m mei 1945 gebleven.
Ik trok bij de evacuatie een korte broek aan en was zogenaamd een jongetje van 14 jaar. Een persoonsbewijs was verplicht vanaf 15 jaar. Op het evacuatie-adres van de boer en boerin konden ze wel een knechtje gebruiken. Zo was ik “ondergedoken” voor de “Arbeitseinzatz”. Zo ging het in 1943/’44 met veel van mijn leeftijdsgenoten.
We waren amper op het definitieve evacuatie-adres toen opa van der Schouw (78 jaar) ernstig ziek werd en de ellende niet kon verwerken en op november 1944 op dat adres overleed en 3 dagen daarna onder toezicht van de Duitsers in Woudenberg werd begraven. Wel alle lof voor de hulp van de boer en boerin, maar persoonlijk had ik mijn liefste Opa verloren.
In de Gelderlander van 5 september 2012  las ik een zeer interessant artikel van Hans Gulpen, dat de evacuaties belicht.  In “Samen met Duitsers achter het front” heeft historicus Jan Blokker een boek samengesteld “...van persoonlijke verhalen over het leven boven de Rijn na de mislukte operatie Market Garden. In de laatste acht maanden van de Tweede Wereldoorlog werden tussen Arnhem en Rhenen ongeveer 200.000 mensen van huis en haard verdreven. Na de mislukte operatie Market Garden, in september 1944, werd het land ten noorden van de Rijn direct oorlogsgebied. Bewoners werden geëvacueerd, elders ondergebracht bij familie en kennissen, vaak ook bij wildvreemden. ….Het gaat dus niet alleen over de periode van de mobilisatie nabij de Grebbelinie, maar ook de laatste oorlogsmaanden, toen hun leven opnieuw ontwricht raakte. Het zijn de verhalen van onder anderen .......Henk en Henny Raanhuis uit Oosterbeek.....Hun verhalen lijken natuurlijk op andere. Er zijn zoveel mensen die dagenlang in kelders door hebben gebracht tijdens oorlogshandelingen, zijn geëvacueerd of familieleden zijn kwijtgeraakt. Het zijn, zou je kunnen zeggen, exemplarische verhalen."...” vergeet niet dat de bewoners van het gebied ten westen van Arnhem vanaf oktober 1944 samen met een steeds wanhopiger en onberekenbare bezetter zaten opgesloten achter het front. Dat was een zeer nare en bedreigende situatie." Ja, zo is ook mijn verhaal: het verhaal van bedreiging van velen.
Zoals gezegd eind mei 1945 wilden wij weer terug naar Renkum maar aangezien ons huis onbewoonbaar was verklaard hebben we voor noodopvang van eind mei t/m september 1945 bij de fam. G. Welle aan de Bennekomseweg 79, op 2 slaapkamers ingewoond totdat er ’n woning vrijkwam en wij dus niet meer afhankelijk waren van derden.
Onze Zuiderburen in de Betuwe was tegen het eind van de oorlog een lappendeken van veilige en onveilige gebieden. Een artikel in het Gelders Dagblad van 5 mei 1994 schetst die situatie en ook de toestand van de moedwillige overstroming die de Duitsers veroorzaakten in de Betuwe door de dijk bij  Elden op te blazen in december 1944. De vrijheid was in zicht maar was daar ook bepaald nog niet gerealiseerd.
Nu de vrijheid. Die begon voor mij al in Scherpenzeel, op de 2e zondag in mei ’45, toen het doedelzak-muziekcorps vanuit Barneveld het dorp binnen kwam en zij daar het “amazing green” speelde (“Waarheen, waarvoor” van Mieke Telkamp). Zelf was ik op dat moment nog onderduiker en wist dat we de “vrijheid” terug kregen!
We waren eind mei dus weer in Renkum, bij de goedwillende fam. G. Welle ingekwartierd. Op de eerste Koninginnedag op 31 augustus moest dat wel gevierd worden. Dat gebeurde dan ook, het werd een echt “vrijheidsfeest”. De hele buurt aldaar deed mee d.w.z. einde Fluitersmaat/Bennekomseweg met o.a. families Jansen, v.d. Kolk, schildersbedrijf van Alphen enz. enz. Achter bij v.d. Kolk werd een tent neergezet met wat tafels en stoelen die men nog bezat. Ook kwamen er enkele muziekinstrumenten, zo niet dan werden die wel even gemaakt met wat potdeksels en wasborden. Zelfs de dames Jansen hadden zowaar nog een paar bekkens gevonden en aan de bovenbenen gemonteerd. Zo’n feest vergeet je nooit meer.
Tijdens de oorlogsellende en ‘Arbeitseinzatz’ waren er ook wel positieve dingen te bespeuren, want de jongeren zochten elkaar toch op, kwamen op afspraak in ’n bepaalde boerderij bijeen om samen een dansavondje te organiseren!
Ja, zoals ik in het begin van mijn verhaal vertelde werden mannen van 16 jaar en ouder te werk gesteld. Zeker jongeren van ca 16 t/m 30, ja zelfs tot 45 jaar werden meteen naar Duitsland in fabrieken te werk gesteld. Maar ook daar zaten positieve kanten aan. Zo las ik in de Gelderlander van zaterdag 24 oktober 2009 een prachtig verhaal onder de rubriek “Vrouwen in Oorlogstijd” over wat deze dames toendertijd aan verzet en hulp boden. Hierover is in de Gelderlander in elk zaterdagspectrum geschreven vanaf 29/8/2009 t/m zaterdag 8/5/2010 (ca 8 maanden). Dit artikel wil ik kort samenvatten omdat het er echt uitsprong. Het had als titel “Emmy en Geert’s gebakken piepersrelatie”. Dat gaat over ene Geert en Emmy die elkaar in Duitsland hebben ontmoet. Geert Derksen, uit Lobith wordt te werk gesteld op een werf in Kiel in 1944. Emmy Balzun en haar ouders wonen op een boerderij naast het barakkenkamp. Elke dag lopen de Hollandse jongens langs hun huis naar het station naar de trein die hen naar Kiel brengt. Haar ouders waren niet zo jong meer en haar broer was in militaire dienst gesneuveld. Emmy’s vader vroeg of de Hollandse jongens hem konden helpen. Na verloop van tijd schoven de jongens ook wel eens mee aan tafel omdat ze hielpen om fruit te oogsten.
Emmy en haar ouders zijn ruim denkende mensen en Emmy heeft meteen al een oogje op Geert. Na verloop van tijd krijgt Geert steeds meer belangstelling voor dat jongensachtige mooie meisje. Ze zijn verliefd en willen alleen zijn. Ze laten zich niet weerhouden en Emmy bindt een draadje aan de teen van Geert en gaat naar bed. Als de ouders slapen geeft Emmy een rukje aan het koord, teken dat de kust veilig is en Geert bij haar kan komen. Als je verliefd bent doe je alles. Op ’n dag weet ze het. Ze wacht met een breiwerk haar vriend op bij het tuinhek. “Wat ben je aan het doen?”, wil Geert weten. “Nou, ’n babysokje aan het breien”, antwoordde ze. “Waar heb je dat voor nodig”, vraagt hij. “Voor mezelf, ik ben zwanger, ’n kind”. Daar heeft Geert niet op gerekend en een paar dagen later is hij vertrokken, terug naar Nederland. “Dat hadden we niet van hem gedacht,” reageren haar ouders als Emmy haar zwangerschap voor hen niet langer verborgen wil houden. Maar Geert komt terug, met een grote bruine koffer vol met borstrokjes, luiers en veiligheidsspelden: “alles voor de baby”. Geert was terug naar Lobith gegaan, vertelt hij, om daar aan zijn vader en moeder om raad te vragen waarop hun antwoord was gevolgd: “Als het kind van jou is, dan moet je met haar trouwen”. Dat doen ze in de zomer van 1944, in het kantoortje van een schoenwinkel in Flintbeek. Emmy is dan 6 maanden zwanger. Zilveren ringen hebben ze. Emmy en Geert gaan bij hun ouders inwonen. Het opkamertje is hun domein, maar vaker nog de schuilkelder want daar waren de bombardementen door de geallieerden, laagvliegers die op alles schoten; een akelige angstige tijd. De oorlog was nog niet voorbij! Later terug in het naoorlogse Nederland ervaren Geert en Emmy dat zij als paria’s behandeld worden: “Ze is een rotmof” en “had hij geen Nederlandse vriendin kunnen krijgen?” Maar hun liefde overwint alles, zelfs de oorlog.
Zo zie je maar, de natuur gaat gewoon z’n gang zowel bij rouw, trouw als geboorte. Ik wil hiermee voor mij in positieve zin al die “oorlogsverhalen” afsluiten en hoop dat de mens de moed weet op te brengen voor respect en waardering.


Gerard van der Schouw Jzn.