vrijdag 14 juni 2013

De evacuatie-looproute 1944 en de vrijheid hierna

Herinneringen van Gerard van de Schouw Jzn. over de evacuatie-looproute 1944 en de vrijheid hierna


Dit is een aanvulling op het artikel in de Echo’s van maart 2001, blz. 14 t/m 27 (zie blog 15-03-2001: Luchtlanding en bevrijding. Renkum, 1944/45)

In de oorlog werden alle mannen van 16 jaar en ouder ingezet in de “Arbeitseinzatz”. Renkum werd niet vergeten en zo werden verschillende mannen, o.a. die bij V.G.Z. werkten, weggehaald en in Duitsland, bijvoorbeeld in een fabriek, te werk gesteld. Velen werden opgepikt en te werk gesteld aan het Hazenpad, nu A12, of bij andere doelen zoals bunkerbouw of loopgraven stutten en graven. Zo ook mijn vader; hij werd in 1943 te werk gesteld  aan het Hazenpad, tussen Blokpost 20 en de Buunderkamp. Velen, zoals ik, “doken onder”.  Zie onder mijn ID-kaart. Ik was in september 1944 net 16 jaar en zgn. “op de ambachtsschool blijven zitten door difterie en roodvonk”. Er zaten meer “onderduikers” met zulke “ziekten” nog op school o.a. Jan de Goede uit Wageningen, Freddy Roembout en Jan Vark uit Ede die al ca 18 jaar waren. Het was “Arbeitseinzatz” of onderduiken geblazen.
Afb.1: De identiteitskaart (1943) van Gerard van der Schouw Jzn.

Er is sindsdien uiteraard veel onderzocht en geschreven over deze gedwongen arbeidsinzet. Een zeer interessant artikel stond in de Gelderlander van 26-05-2011. Daar schrijft Dolf Schellekens (dolf.schellekens@gelderlander.nl) het artikel: “Vergeten mannen van de Grebbeberg”. Archeologisch onderzoek op de Grebbeberg bracht nieuwe inzichten over de Tweede Wereldoorlog......De belangrijkste vondst: een deel van de loopgraven is aangelegd in opdracht van de Duitsers. „Er is altijd gedacht dat de loopgraven voor het begin van de Tweede Wereldoorlog waren aangelegd door de Nederlanders", zegt projectleider Ruurd Kok. „Aan de hand van oude luchtfoto's en de diepte van de loopgraven hebben wij ontdekt dat een deel in opdracht van de Duitsers is gegraven.” Dat dit klopt weet ik zeker. Ik heb ze zelf bezig gezien op de Noordberg en op de Wageningse Berg.
De onderzoeker “...snapt dat dit gegeven pas nu naar boven komt. „De aandacht voor de Grebbeberg gaat natuurlijk vooral uit naar de meidagen in 1940. Toen zijn hier de meeste Nederlandse slachtoffers gevallen. Voor de laatste maanden van de oorlog en de Duitse slachtoffers op de Grebbeberg is minder aandacht, waardoor altijd de gedachte was dat de loopgraven door de Nederlanders waren aangelegd ter verdediging. Dat vind ik ook logisch." Toch waren er in die laatste oorlogsdagen ook Nederlandse mannen, die hun dagen op de Grebbeberg nooit zullen zijn vergeten. Door literatuuronderzoek ontdekte Kok dat de Duitse loopgraven zijn gemaakt  door Nederlandse dwangarbeiders. „Die kwamen vanuit Rotterdam langs de net aangelegd A12 deze kant opgelopen", vertelt hij. „Als ze op de Grebbeberg aan het graven waren, werden ze geregeld onder vuur genomen door geallieerden, die de Duitse stellingen aanvielen. "Kok heeft niet kunnen vinden of er dwangarbeiders zijn omgekomen. „We hebben behoorlijk intensief onderzoek gedaan, maar er is niets over te vinden", zegt hij. „Maar het zou mooi zijn als er een monument voor ze zou komen.“ Die dwangarbeiders werden door honger gedreven. Ze zijn ingezet in de hele oorlogscorridor van 17-9-1944 t/m 5-5-1945. Die liep van Arnhem naar het Amsterdam- Rijnkanaal via de stuwwallen Duno-Noordberg-Wageningse Berg en Grebbeberg en de rest van de Utrechtse Heuvelrug.
Ook maakt dit artikel van 2011 melding van: „....Bijvoorbeeld van Oosterbeek is bekend dat er deuren gebruikt werden bij het maken van de loopgraven", zegt Kok. „Na de oorlog kwamen de mensen thuis en was hun deur weg. Er zijn foto's van dat die deuren worden opgegraven en verzameld. Dat is mogelijk ook in Rhenen gebeurd."  Kok zou daarom ook graag verder onderzoek doen. „Van die deuren zou je resten moeten kunnen vinden in de grond. Een scharnier, een deurklink of een sleutel." Zeer herkenbaar. Uit alle huizen aan de Utrechtseweg en de Dorpsstraat van Renkum waren vele deuren, uit sommige huizen ook alle binnendeuren, verdwenen. Veel daarvan is later teruggevonden, maar veel deuren waren kapot.
"Sommige bronnen van informatie zijn kwetsbaar, geeft archeoloog en projectleider Ruurd Kok aan. ... Er zijn meer zaken die het historisch erfgoed bedreigen. „Amateurs die met metaaldectoren zoeken, graven soms zaken op en nemen die mee naar huis", zegt Kok. „Daarmee verdwijnen ze. We zouden graag samenwerken met die mensen en dan zorgen dat de vondsten in een collectie worden opgenomen”."Ook de tijd is een vijand. .... „Als je dan nog getuigen wilt spreken, moet je snel zijn. Over een jaar of twintig zijn die allemaal overleden."
Te midden van al deze dreiging van “Arbeidseinzatz” kwam de luchtlanding, de Duitsers in het nauw en de Rijn werd oorlogscorridor, de bevolking moest gaan evacueren op 1 oktober 1944 en maar afwachten waar je onderdak kon krijgen. Een enkeling had mazzel als je na 8 km. lopen al een stekje had gevonden, maar dat was lang niet voor iedereen het geval. Zo werden wij na ca 30 km, waarbij wij onderweg bij station “de Klomp” nog ’n beschieting meemaakten, in het opvangcentrum te Scherpenzeel opgevangen. Zo kwamen we ook bij de “Witte Holevoet”. Die werd gebruikt als opvangcentrum en later in de evacuatietijd als medisch centrum en ziekenhuis. Zo werd o.a. de familie Peelen uit de Dorpsstraat daar in april 1945 verblijd met een dochter.

Afb.2: De looproute van de evacuatie van october 1944, door G.v.d.Schouw Jzn. met stippellijn van Renkum naar Woudenberg, getekend op een huidige kaart

Daar kregen wij ’n adres waar we konden overnachten. De volgende dag kregen we via dat centrum op 2 oktober een definitief evacuatie-adres 5 km verderop toegewezen. Daar zijn we t/m mei 1945 gebleven.
Ik trok bij de evacuatie een korte broek aan en was zogenaamd een jongetje van 14 jaar. Een persoonsbewijs was verplicht vanaf 15 jaar. Op het evacuatie-adres van de boer en boerin konden ze wel een knechtje gebruiken. Zo was ik “ondergedoken” voor de “Arbeitseinzatz”. Zo ging het in 1943/’44 met veel van mijn leeftijdsgenoten.
We waren amper op het definitieve evacuatie-adres toen opa van der Schouw (78 jaar) ernstig ziek werd en de ellende niet kon verwerken en op november 1944 op dat adres overleed en 3 dagen daarna onder toezicht van de Duitsers in Woudenberg werd begraven. Wel alle lof voor de hulp van de boer en boerin, maar persoonlijk had ik mijn liefste Opa verloren.
In de Gelderlander van 5 september 2012  las ik een zeer interessant artikel van Hans Gulpen, dat de evacuaties belicht.  In “Samen met Duitsers achter het front” heeft historicus Jan Blokker een boek samengesteld “...van persoonlijke verhalen over het leven boven de Rijn na de mislukte operatie Market Garden. In de laatste acht maanden van de Tweede Wereldoorlog werden tussen Arnhem en Rhenen ongeveer 200.000 mensen van huis en haard verdreven. Na de mislukte operatie Market Garden, in september 1944, werd het land ten noorden van de Rijn direct oorlogsgebied. Bewoners werden geĆ«vacueerd, elders ondergebracht bij familie en kennissen, vaak ook bij wildvreemden. ….Het gaat dus niet alleen over de periode van de mobilisatie nabij de Grebbelinie, maar ook de laatste oorlogsmaanden, toen hun leven opnieuw ontwricht raakte. Het zijn de verhalen van onder anderen .......Henk en Henny Raanhuis uit Oosterbeek.....Hun verhalen lijken natuurlijk op andere. Er zijn zoveel mensen die dagenlang in kelders door hebben gebracht tijdens oorlogshandelingen, zijn geĆ«vacueerd of familieleden zijn kwijtgeraakt. Het zijn, zou je kunnen zeggen, exemplarische verhalen."...” vergeet niet dat de bewoners van het gebied ten westen van Arnhem vanaf oktober 1944 samen met een steeds wanhopiger en onberekenbare bezetter zaten opgesloten achter het front. Dat was een zeer nare en bedreigende situatie." Ja, zo is ook mijn verhaal: het verhaal van bedreiging van velen.
Zoals gezegd eind mei 1945 wilden wij weer terug naar Renkum maar aangezien ons huis onbewoonbaar was verklaard hebben we voor noodopvang van eind mei t/m september 1945 bij de fam. G. Welle aan de Bennekomseweg 79, op 2 slaapkamers ingewoond totdat er ’n woning vrijkwam en wij dus niet meer afhankelijk waren van derden.
Onze Zuiderburen in de Betuwe was tegen het eind van de oorlog een lappendeken van veilige en onveilige gebieden. Een artikel in het Gelders Dagblad van 5 mei 1994 schetst die situatie en ook de toestand van de moedwillige overstroming die de Duitsers veroorzaakten in de Betuwe door de dijk bij  Elden op te blazen in december 1944. De vrijheid was in zicht maar was daar ook bepaald nog niet gerealiseerd.
Nu de vrijheid. Die begon voor mij al in Scherpenzeel, op de 2e zondag in mei ’45, toen het doedelzak-muziekcorps vanuit Barneveld het dorp binnen kwam en zij daar het “amazing green” speelde (“Waarheen, waarvoor” van Mieke Telkamp). Zelf was ik op dat moment nog onderduiker en wist dat we de “vrijheid” terug kregen!
We waren eind mei dus weer in Renkum, bij de goedwillende fam. G. Welle ingekwartierd. Op de eerste Koninginnedag op 31 augustus moest dat wel gevierd worden. Dat gebeurde dan ook, het werd een echt “vrijheidsfeest”. De hele buurt aldaar deed mee d.w.z. einde Fluitersmaat/Bennekomseweg met o.a. families Jansen, v.d. Kolk, schildersbedrijf van Alphen enz. enz. Achter bij v.d. Kolk werd een tent neergezet met wat tafels en stoelen die men nog bezat. Ook kwamen er enkele muziekinstrumenten, zo niet dan werden die wel even gemaakt met wat potdeksels en wasborden. Zelfs de dames Jansen hadden zowaar nog een paar bekkens gevonden en aan de bovenbenen gemonteerd. Zo’n feest vergeet je nooit meer.
Tijdens de oorlogsellende en ‘Arbeitseinzatz’ waren er ook wel positieve dingen te bespeuren, want de jongeren zochten elkaar toch op, kwamen op afspraak in ’n bepaalde boerderij bijeen om samen een dansavondje te organiseren!
Ja, zoals ik in het begin van mijn verhaal vertelde werden mannen van 16 jaar en ouder te werk gesteld. Zeker jongeren van ca 16 t/m 30, ja zelfs tot 45 jaar werden meteen naar Duitsland in fabrieken te werk gesteld. Maar ook daar zaten positieve kanten aan. Zo las ik in de Gelderlander van zaterdag 24 oktober 2009 een prachtig verhaal onder de rubriek “Vrouwen in Oorlogstijd” over wat deze dames toendertijd aan verzet en hulp boden. Hierover is in de Gelderlander in elk zaterdagspectrum geschreven vanaf 29/8/2009 t/m zaterdag 8/5/2010 (ca 8 maanden). Dit artikel wil ik kort samenvatten omdat het er echt uitsprong. Het had als titel “Emmy en Geert’s gebakken piepersrelatie”. Dat gaat over ene Geert en Emmy die elkaar in Duitsland hebben ontmoet. Geert Derksen, uit Lobith wordt te werk gesteld op een werf in Kiel in 1944. Emmy Balzun en haar ouders wonen op een boerderij naast het barakkenkamp. Elke dag lopen de Hollandse jongens langs hun huis naar het station naar de trein die hen naar Kiel brengt. Haar ouders waren niet zo jong meer en haar broer was in militaire dienst gesneuveld. Emmy’s vader vroeg of de Hollandse jongens hem konden helpen. Na verloop van tijd schoven de jongens ook wel eens mee aan tafel omdat ze hielpen om fruit te oogsten.
Emmy en haar ouders zijn ruim denkende mensen en Emmy heeft meteen al een oogje op Geert. Na verloop van tijd krijgt Geert steeds meer belangstelling voor dat jongensachtige mooie meisje. Ze zijn verliefd en willen alleen zijn. Ze laten zich niet weerhouden en Emmy bindt een draadje aan de teen van Geert en gaat naar bed. Als de ouders slapen geeft Emmy een rukje aan het koord, teken dat de kust veilig is en Geert bij haar kan komen. Als je verliefd bent doe je alles. Op ’n dag weet ze het. Ze wacht met een breiwerk haar vriend op bij het tuinhek. “Wat ben je aan het doen?”, wil Geert weten. “Nou, ’n babysokje aan het breien”, antwoordde ze. “Waar heb je dat voor nodig”, vraagt hij. “Voor mezelf, ik ben zwanger, ’n kind”. Daar heeft Geert niet op gerekend en een paar dagen later is hij vertrokken, terug naar Nederland. “Dat hadden we niet van hem gedacht,” reageren haar ouders als Emmy haar zwangerschap voor hen niet langer verborgen wil houden. Maar Geert komt terug, met een grote bruine koffer vol met borstrokjes, luiers en veiligheidsspelden: “alles voor de baby”. Geert was terug naar Lobith gegaan, vertelt hij, om daar aan zijn vader en moeder om raad te vragen waarop hun antwoord was gevolgd: “Als het kind van jou is, dan moet je met haar trouwen”. Dat doen ze in de zomer van 1944, in het kantoortje van een schoenwinkel in Flintbeek. Emmy is dan 6 maanden zwanger. Zilveren ringen hebben ze. Emmy en Geert gaan bij hun ouders inwonen. Het opkamertje is hun domein, maar vaker nog de schuilkelder want daar waren de bombardementen door de geallieerden, laagvliegers die op alles schoten; een akelige angstige tijd. De oorlog was nog niet voorbij! Later terug in het naoorlogse Nederland ervaren Geert en Emmy dat zij als paria’s behandeld worden: “Ze is een rotmof” en “had hij geen Nederlandse vriendin kunnen krijgen?” Maar hun liefde overwint alles, zelfs de oorlog.
Zo zie je maar, de natuur gaat gewoon z’n gang zowel bij rouw, trouw als geboorte. Ik wil hiermee voor mij in positieve zin al die “oorlogsverhalen” afsluiten en hoop dat de mens de moed weet op te brengen voor respect en waardering.


Gerard van der Schouw Jzn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten