Herinneringen van Gerard van de
Schouw Jzn. over de evacuatie-looproute 1944 en de vrijheid hierna
Dit is een aanvulling op het artikel in de Echo’s van maart 2001, blz. 14 t/m 27 (zie blog 15-03-2001: Luchtlanding en bevrijding. Renkum, 1944/45)
In de oorlog werden alle mannen van 16 jaar en ouder ingezet in de “Arbeitseinzatz”. Renkum werd niet vergeten en zo werden verschillende mannen, o.a. die bij V.G.Z. werkten, weggehaald en in Duitsland, bijvoorbeeld in een fabriek, te werk gesteld. Velen werden opgepikt en te werk gesteld aan het Hazenpad, nu A12, of bij andere doelen zoals bunkerbouw of loopgraven stutten en graven. Zo ook mijn vader; hij werd in 1943 te werk gesteld aan het Hazenpad, tussen Blokpost 20 en de Buunderkamp. Velen, zoals ik, “doken onder”. Zie onder mijn ID-kaart. Ik was in september 1944 net 16 jaar en zgn. “op de ambachtsschool blijven zitten door difterie en roodvonk”. Er zaten meer “onderduikers” met zulke “ziekten” nog op school o.a. Jan de Goede uit Wageningen, Freddy Roembout en Jan Vark uit Ede die al ca 18 jaar waren. Het was “Arbeitseinzatz” of onderduiken geblazen.
Afb.1: De identiteitskaart (1943) van Gerard van der Schouw Jzn.
Er is sindsdien uiteraard veel
onderzocht en geschreven over deze gedwongen arbeidsinzet. Een zeer interessant
artikel stond in de Gelderlander van 26-05-2011. Daar schrijft Dolf Schellekens
(dolf.schellekens@gelderlander.nl) het artikel: “Vergeten mannen van de Grebbeberg”.
Archeologisch onderzoek op de Grebbeberg bracht nieuwe inzichten over de Tweede
Wereldoorlog......De belangrijkste vondst: een deel van de loopgraven is
aangelegd in opdracht van de Duitsers. „Er is altijd gedacht dat de loopgraven
voor het begin van de Tweede Wereldoorlog waren aangelegd door de
Nederlanders", zegt projectleider Ruurd Kok. „Aan de hand van oude
luchtfoto's en de diepte van de loopgraven hebben wij ontdekt dat een deel in
opdracht van de Duitsers is gegraven.” Dat dit klopt weet ik zeker. Ik heb
ze zelf bezig gezien op de Noordberg en op de Wageningse Berg.
De onderzoeker “...snapt dat dit gegeven pas nu naar boven
komt. „De aandacht voor de Grebbeberg gaat natuurlijk vooral uit naar de
meidagen in 1940. Toen zijn hier de meeste Nederlandse slachtoffers gevallen.
Voor de laatste maanden van de oorlog en de Duitse slachtoffers op de
Grebbeberg is minder aandacht, waardoor altijd de gedachte was dat de
loopgraven door de Nederlanders waren aangelegd ter verdediging. Dat vind ik
ook logisch." Toch waren er in die laatste oorlogsdagen ook Nederlandse
mannen, die hun dagen op de Grebbeberg nooit zullen zijn vergeten. Door
literatuuronderzoek ontdekte Kok dat de Duitse loopgraven zijn gemaakt door Nederlandse dwangarbeiders. „Die kwamen
vanuit Rotterdam langs de net aangelegd A12 deze kant opgelopen", vertelt
hij. „Als ze op de Grebbeberg aan het graven waren, werden ze geregeld onder
vuur genomen door geallieerden, die de Duitse stellingen aanvielen. "Kok
heeft niet kunnen vinden of er dwangarbeiders zijn omgekomen. „We hebben
behoorlijk intensief onderzoek gedaan, maar er is niets over te vinden",
zegt hij. „Maar het zou mooi zijn als er een monument voor ze zou komen.“ Die
dwangarbeiders werden door honger gedreven. Ze zijn ingezet in de hele
oorlogscorridor van 17-9-1944 t/m 5-5-1945. Die liep van Arnhem naar het
Amsterdam- Rijnkanaal via de stuwwallen Duno-Noordberg-Wageningse Berg en
Grebbeberg en de rest van de Utrechtse Heuvelrug.
Ook maakt dit artikel van 2011 melding
van: „....Bijvoorbeeld van Oosterbeek is
bekend dat er deuren gebruikt werden bij het maken van de loopgraven",
zegt Kok. „Na de oorlog kwamen de mensen thuis en was hun deur weg. Er zijn
foto's van dat die deuren worden opgegraven en verzameld. Dat is mogelijk ook
in Rhenen gebeurd." Kok zou daarom
ook graag verder onderzoek doen. „Van die deuren zou je resten moeten kunnen
vinden in de grond. Een scharnier, een deurklink of een sleutel." Zeer
herkenbaar. Uit alle huizen aan de Utrechtseweg en de Dorpsstraat van Renkum
waren vele deuren, uit sommige huizen ook alle binnendeuren, verdwenen. Veel
daarvan is later teruggevonden, maar veel deuren waren kapot.
"Sommige
bronnen van informatie zijn kwetsbaar, geeft archeoloog en projectleider Ruurd
Kok aan. ... Er zijn meer zaken die het historisch erfgoed bedreigen. „Amateurs
die met metaaldectoren zoeken, graven soms zaken op en nemen die mee naar
huis", zegt Kok. „Daarmee verdwijnen ze. We zouden graag samenwerken met
die mensen en dan zorgen dat de vondsten in een collectie worden
opgenomen”."Ook de tijd is een vijand. .... „Als je dan nog getuigen wilt
spreken, moet je snel zijn. Over een jaar of twintig zijn die allemaal overleden."
Te midden van al deze dreiging
van “Arbeidseinzatz” kwam de luchtlanding, de Duitsers in het nauw en de Rijn
werd oorlogscorridor, de bevolking moest gaan evacueren op 1 oktober 1944 en
maar afwachten waar je onderdak kon krijgen. Een enkeling had mazzel als je na
8 km. lopen al een stekje had gevonden, maar dat was lang niet voor iedereen
het geval. Zo werden wij na ca 30 km, waarbij wij onderweg bij station “de
Klomp” nog ’n beschieting meemaakten, in het opvangcentrum te Scherpenzeel
opgevangen. Zo kwamen we ook bij de “Witte Holevoet”. Die werd gebruikt als
opvangcentrum en later in de evacuatietijd als medisch centrum en ziekenhuis. Zo werd o.a. de
familie Peelen uit de Dorpsstraat daar in april 1945 verblijd met een dochter.
Afb.2: De looproute van de evacuatie van october 1944, door
G.v.d.Schouw Jzn. met stippellijn van Renkum naar Woudenberg, getekend op een
huidige kaart
Daar
kregen wij ’n adres waar we konden overnachten. De volgende dag kregen we via
dat centrum op 2 oktober een definitief evacuatie-adres 5 km verderop
toegewezen. Daar zijn we t/m mei 1945 gebleven.
Ik
trok bij de evacuatie een korte broek aan en was zogenaamd een jongetje van 14
jaar. Een persoonsbewijs was verplicht vanaf 15 jaar. Op het evacuatie-adres
van de boer en boerin konden ze wel een knechtje gebruiken. Zo was ik
“ondergedoken” voor de “Arbeitseinzatz”. Zo ging het in 1943/’44 met veel van
mijn leeftijdsgenoten.
We
waren amper op het definitieve evacuatie-adres toen opa van der Schouw (78
jaar) ernstig ziek werd en de ellende niet kon verwerken en op november 1944 op
dat adres overleed en 3 dagen daarna onder toezicht van de Duitsers in
Woudenberg werd begraven. Wel alle lof voor de hulp van de boer en boerin, maar
persoonlijk had ik mijn liefste Opa verloren.
In de
Gelderlander van 5 september 2012 las ik
een zeer interessant artikel van Hans Gulpen, dat de evacuaties belicht. In “Samen met Duitsers achter het front”
heeft historicus Jan Blokker een boek samengesteld “...van persoonlijke verhalen over het leven boven de Rijn na de mislukte
operatie Market Garden. In de laatste acht maanden van de Tweede Wereldoorlog
werden tussen Arnhem en Rhenen ongeveer 200.000 mensen van huis en haard
verdreven. Na de mislukte operatie Market Garden, in september 1944, werd het
land ten noorden van de Rijn direct oorlogsgebied. Bewoners werden geƫvacueerd,
elders ondergebracht bij familie en kennissen, vaak ook bij wildvreemden. ….Het
gaat dus niet alleen over de periode van de mobilisatie nabij de Grebbelinie,
maar ook de laatste oorlogsmaanden, toen hun leven opnieuw ontwricht raakte.
Het zijn de verhalen van onder anderen .......Henk en Henny Raanhuis uit
Oosterbeek.....Hun verhalen lijken natuurlijk op andere. Er zijn zoveel mensen
die dagenlang in kelders door hebben gebracht tijdens oorlogshandelingen, zijn
geƫvacueerd of familieleden zijn kwijtgeraakt. Het zijn, zou je kunnen zeggen,
exemplarische verhalen."...” vergeet niet dat de bewoners van het gebied
ten westen van Arnhem vanaf oktober 1944 samen met een steeds wanhopiger en
onberekenbare bezetter zaten opgesloten achter het front. Dat was een zeer nare
en bedreigende situatie." Ja, zo is ook mijn verhaal: het verhaal van
bedreiging van velen.
Zoals
gezegd eind mei 1945 wilden wij weer terug naar Renkum maar aangezien ons huis
onbewoonbaar was verklaard hebben we voor noodopvang van eind mei t/m september
1945 bij de fam. G. Welle aan de Bennekomseweg 79, op 2 slaapkamers ingewoond
totdat er ’n woning vrijkwam en wij dus niet meer afhankelijk waren van derden.
Onze Zuiderburen in de Betuwe was tegen het eind
van de oorlog een lappendeken van veilige en onveilige gebieden. Een artikel in
het Gelders Dagblad van 5 mei 1994 schetst die situatie en ook de toestand van
de moedwillige
overstroming die de Duitsers veroorzaakten in de Betuwe door de dijk bij Elden op te blazen in december 1944. De
vrijheid was in zicht maar was daar ook bepaald nog niet gerealiseerd.
Nu de
vrijheid. Die begon voor mij al in Scherpenzeel, op de 2e zondag in mei ’45,
toen het doedelzak-muziekcorps vanuit Barneveld het dorp binnen kwam en zij
daar het “amazing green” speelde (“Waarheen, waarvoor” van Mieke Telkamp). Zelf
was ik op dat moment nog onderduiker en wist dat we de “vrijheid” terug kregen!
We
waren eind mei dus weer in Renkum, bij de goedwillende fam. G. Welle
ingekwartierd. Op de eerste Koninginnedag op 31 augustus moest dat wel gevierd
worden. Dat gebeurde dan ook, het werd een echt “vrijheidsfeest”. De hele buurt
aldaar deed mee d.w.z. einde Fluitersmaat/Bennekomseweg met o.a. families
Jansen, v.d. Kolk, schildersbedrijf van Alphen enz. enz. Achter bij v.d. Kolk
werd een tent neergezet met wat tafels en stoelen die men nog bezat. Ook kwamen
er enkele muziekinstrumenten, zo niet dan werden die wel even gemaakt met wat
potdeksels en wasborden. Zelfs de dames Jansen hadden zowaar nog een paar
bekkens gevonden en aan de bovenbenen gemonteerd. Zo’n feest vergeet je nooit
meer.
Tijdens
de oorlogsellende en ‘Arbeitseinzatz’ waren er ook wel positieve dingen te
bespeuren, want de jongeren zochten elkaar toch op, kwamen op afspraak in ’n
bepaalde boerderij bijeen om samen een dansavondje te organiseren!
Ja,
zoals ik in het begin van mijn verhaal vertelde werden mannen van 16 jaar en
ouder te werk gesteld. Zeker jongeren van ca 16 t/m 30, ja zelfs tot 45 jaar
werden meteen naar Duitsland in fabrieken te werk gesteld. Maar ook daar zaten
positieve kanten aan. Zo las ik in de Gelderlander van zaterdag 24 oktober 2009
een prachtig verhaal onder de rubriek “Vrouwen in Oorlogstijd” over wat deze
dames toendertijd aan verzet en hulp boden. Hierover is in de Gelderlander in
elk zaterdagspectrum geschreven vanaf 29/8/2009 t/m zaterdag 8/5/2010 (ca 8
maanden). Dit artikel wil ik kort samenvatten omdat het er echt uitsprong. Het
had als titel “Emmy en Geert’s gebakken piepersrelatie”. Dat gaat over ene
Geert en Emmy die elkaar in Duitsland hebben ontmoet. Geert Derksen, uit Lobith
wordt te werk gesteld op een werf in Kiel in 1944. Emmy Balzun en haar ouders
wonen op een boerderij naast het barakkenkamp. Elke dag lopen de Hollandse
jongens langs hun huis naar het station naar de trein die hen naar Kiel brengt.
Haar ouders waren niet zo jong meer en haar broer was in militaire dienst
gesneuveld. Emmy’s vader vroeg of de Hollandse jongens hem konden helpen. Na
verloop van tijd schoven de jongens ook wel eens mee aan tafel omdat ze hielpen
om fruit te oogsten.
Emmy
en haar ouders zijn ruim denkende mensen en Emmy heeft meteen al een oogje op
Geert. Na verloop van tijd krijgt Geert steeds meer belangstelling voor dat
jongensachtige mooie meisje. Ze zijn verliefd en willen alleen zijn. Ze laten
zich niet weerhouden en Emmy bindt een draadje aan de teen van Geert en gaat
naar bed. Als de ouders slapen geeft Emmy een rukje aan het koord, teken dat de
kust veilig is en Geert bij haar kan komen. Als je verliefd bent doe je alles.
Op ’n dag weet ze het. Ze wacht met een breiwerk haar vriend op bij het
tuinhek. “Wat ben je aan het doen?”, wil Geert weten. “Nou, ’n babysokje aan
het breien”, antwoordde ze. “Waar heb je dat voor nodig”, vraagt hij. “Voor
mezelf, ik ben zwanger, ’n kind”. Daar heeft Geert niet op gerekend en een paar
dagen later is hij vertrokken, terug naar Nederland. “Dat hadden we niet van
hem gedacht,” reageren haar ouders als Emmy haar zwangerschap voor hen niet
langer verborgen wil houden. Maar Geert komt terug, met een grote bruine koffer
vol met borstrokjes, luiers en veiligheidsspelden: “alles voor de baby”. Geert
was terug naar Lobith gegaan, vertelt hij, om daar aan zijn vader en moeder om
raad te vragen waarop hun antwoord was gevolgd: “Als het kind van jou is, dan
moet je met haar trouwen”. Dat doen ze in de zomer van 1944, in het kantoortje
van een schoenwinkel in Flintbeek. Emmy is dan 6 maanden zwanger. Zilveren
ringen hebben ze. Emmy en Geert gaan bij hun ouders inwonen. Het opkamertje is
hun domein, maar vaker nog de schuilkelder want daar waren de bombardementen
door de geallieerden, laagvliegers die op alles schoten; een akelige angstige
tijd. De oorlog was nog niet voorbij! Later terug in het naoorlogse Nederland
ervaren Geert en Emmy dat zij als paria’s behandeld worden: “Ze is een rotmof”
en “had hij geen Nederlandse vriendin kunnen krijgen?” Maar hun liefde overwint
alles, zelfs de oorlog.
Zo zie
je maar, de natuur gaat gewoon z’n gang zowel bij rouw, trouw als geboorte. Ik
wil hiermee voor mij in positieve zin al die “oorlogsverhalen” afsluiten en hoop
dat de mens de moed weet op te brengen voor respect en waardering.
Gerard van der Schouw Jzn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten