Twee
honderdduizend jaar geleden begon de op één na laatste ijstijd, genoemd het Saaliën
tijdperk. Vanuit het Nooroosten drong toen een meer dan + 200 meter
dikke ijslaag ons land binnen en schoof met een verwoestend geweld binnendringende
ijslobben voor zich uit, die oprukten door de rivierdalen van de Rijn en de
Maas. Deze rivieren stroomden oorspronkelijk naar zee in Noordelijke richting,
maar door de oprukkende ijslobben zagen ze zich geblokkeerd, waardoor zij toen
met hun water afbogen in Westelijke richting om hun water toch te kunnen lozen!
De
bevroren dalwanden van de rivieren werden door de schollen omhoog gedrukt
waardoor de meeste heuvelrijen op de Veluwe “stuwwallen” worden genoemd met
hoogten van + 110 m. bij Deelen en de Postbank. Maar ook in Arnhem met
hoogte 80 m. en de zuidelijke Veluwezoom met o.a. de Duno, Noordberg en
Wageningse berg zijn toch ook met + 40 m. flinke stuwwallen. De
Grebbeberg (en 65 m.) hoort bij de Utrechtse Heuvelrug. De langste stuwwal van
de Veluwe is die vanuit Arnhem tot Hattem. Maar na enkele tienduizenden jaren
brak er een warmere periode aan waardoor het ijs smolt en steen en leem
achterbleven. Door dat vele smeltwater vormde achter de voornoemde langste
stuwwal weer een rivierbedding op de “oude” bedding van de Rijn en aangezien de
Rijn toen noodgedwongen zijn water in Westelijke richting afvoerde, ontstond nabij
Westervoort de splitsing tussen de Rijn en het “smeltwater”. Dat heet nu, met het “Rijnwater” vanaf de splitsing, de
IJssel. Deze voert nu, samen met het water van de Oude IJssel vanaf Doesburg, het
water af in Noordelijke richting, naar het IJsselmeer (vóór 1932 “Zuiderzee”).
Het
regenwater zakte tussen de stuwwallen in de grond, maar kan door de van nature
al eerder gevormde klei- en leemlagen maar tot zekere diepte doorzakken. Hierdoor
wordt het water ondergronds via zo’n klei- of leemlaag dan afgevoerd. Is er een
grote hoeveelheid regenwater in korte tijd, de deklaag van de grond dun en de
waterdruk voldoende groot dan komt het water spontaan naar de oppervlakte. Zie daar:
een bron! Is er veel water tussen de klei-of leemlaag verzameld, dan wordt de
bovenste laag op een wat lager niveau afgegraven en dan heb je een spreng.
Samengevat: heb je dus een “bronbeek” of een “sprengbeek”.
Aangezien
de bewoners van de dorpen Renkum-Heelsum toendertijd de stuwwallen bewoonden,
hebben zij die beken tussen deze stuwwallen goed weten te benutten vanwege hun
helder water. Want dat leverde “schone was”, waardoor hier uiteindelijk ook de
wasserijen opbloeiden. Met behulp van de watermolens ontstond hier later, vanaf
1855 ook de papierindustrie en andere “industrie” die met watermolens werd
aangedreven, zoals oliemolens. Je kunt hier spreken van een vroege “industriële
revolutie” op kleine schaal.
Niet te
vergeten dat jaren later, d.w.z. in de jaren 1930-1950 de Keijenbergse beek
(nabij de Bennkomseweg-Keijenbergseweg) op de warme zomerdagen een toeristische
attractie vormde. Voor de gehele omgeving was dit “Klein Scheveningen”. Wel was
er een Rijzwembad aanwezig, maar het merendeel van de bevolking had daar het
geld niet voor en het voordeel was dat je ook heerlijk op de stuwwal in het
zand kon “zonnebaden”.
Gerard van de Schouw Jzn.
Bronnen:
De Veluwepost,
“De Veluwe is door ijs gemaakt”
Parenco:
“IJsprofielen, de grond waarop we wonen en werken”
A.Hummelen,
“Papiergeschiedenis Renkum-Heelsum”, p. 5-7, p.10-13, p.40
Geen opmerkingen:
Een reactie posten